N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Heri Dono De installaties van de Indonesische kunstenaar Heri Dono (63) zijn wrang, politiek én prettig gestoord. „Toen ik de academie verliet voelde ik me een Socrates. Hij toonde al aan dat je een winnaar kan zijn, zelfs als je wordt gedood.”
Engelen vliegen je tegemoet als de deur van de studio van de in Yog-yakarta wonende Indonesische kunstenaar Heri Dono opengaat. Houten poppen hebben grote witte vleugels, een helmpje op het hoofd, een knullig piemeltje hangt tussen de benen, hun buiken zijn van lichtjes. Om de beurt maken de engelen een geluidje en knipperen ze met hun lichtjes. Ze ogen dreigend en geestig tegelijk. De engelen stralen hoop en toekomst uit, vindt Heri Dono.
Wie de werken van hem bekijkt ziet humor, groteske installaties die een prettig gestoorde indruk maken. Of er hoop in zit is in de eye of the beholder, wat vooral opvalt is de intelligente kritiek op de Indonesische samenleving, met oog voor volkskunst waar een eigen draai aan wordt gegeven. Niet voor niets liet hij zich opleiden in het schaduwspel van de wajangpoppen, om er vervolgens in zijn werk een geheel eigen draai aan te geven. „De wajangkunst is een traditionele kunst zonder vormbeperking, juist omdat het geheel een Gesamtkunstwerk is: muziek, theater en beeldende kunst ineen. Daar kon ik goed mee uit de voeten”, vertelt hij.
Heri Dono (1960) is de bekendste installatiekunstenaar van Indonesië. Hij kreeg in 1998 de Prins Claus Prijs en in 2015 vulde hij het Indonesische paviljoen op de Biënnale in Venetië. Zijn installaties braken met de traditionele vormen die op de Indonesische kunstinstituties werden onderwezen, toen hij nog in de jaren tachtig student was aan Institut Seni Jakarta. Verbaasd over de traditionele benaderingen waarin hij les kreeg, raakte hij onder de invloed van het kunstenaarscollectief Gerakan Seni Rupa, dat zowel in Yogyakarta als Bandung zat. De groep verzette zich vanaf 1974 tegen het idee dat Indonesische kunst zich moest beperken tot schilder- en beeldhouwkunst. „Waarom geen installaties, readymades, fotografie?”, ageerden ze tijdens de tweede Schilder Biënnale in Jakarta in dat jaar. Het kunstonderwijs in Indonesië beschouwden ze als een vorm van decoratie, omdat het regime van Soeharto weinig anders toeliet. Ze kwamen met Desember Hitam (het Zwarte December Statement), een manifest waarin ze het sociale en politieke bewustzijn in de contemporaine Indonesische kunst aan de kaak stelden.
Poep eten
Over de kennismaking met deze groep stelde Heri Dono zelf: „Ik deed mee omdat ik me ook al had afgevraagd waarom alle ismen in de moderne kunst uit het Westen kwamen. Waarom was er geen isme in Indonesië?” Hij besloot om nooit bij een isme te gaan horen, „alleen bij mijn eigen isme”, zegt hij in The World and I: Heri Dono’s Art Odyssey. De aantrekkingskracht die de groep op hem had werd nog groter toen hij merkte dat docenten aan zijn academie er alles aan deden om de invloeden van Gerakan Seni Rupa buiten de deur te houden. Studenten die zich aangetrokken voelden tot de groep of enigszins afweken van het standaardcurriculum werden steeds vaker in de gaten gehouden door de politie. Een lot dat ook voor Heri Dono was weggelegd vanwege zijn werk Makan Tokai (Poep eten). Op het schilderij zie je een mannetje drollen uitstoten, terwijl onder hem een uit de kluiten gewassen baby-roze figuur zijn mond open doet om die poep op te vangen – alsof je maar hebt te slikken wat je aangeboden wordt.
Voor Heri Dono was de kennismaking met Gerakan Seni Rupa de opening naar avant-garde en een manier om commentaar te leveren op de Indonesische samenleving. Prompt verliet hij de academie, nog voordat hij was afgestudeerd in 1987, om zijn eigen weg te gaan. „Ik was blij dat ik de academie kon verlaten”, vertelt hij aan een groep journalisten die hem tijdens een door De Nieuwe Kerk georganiseerde persreis opzoekt in zijn studio.
„Ik was opeens minder gebonden, ik voelde me als een Socrates. Deze filosoof toonde al aan dat je een winnaar kan zijn, ook als je gevangen wordt gezet of zelfs gedood.” Om zich verder te ontwikkelen vertrok hij naar Yogyakarta omdat het daar vrijer was, „minder hiërarchisch”, dan in Jakarta. „Kunst moet niet hiërarchisch zijn, dat is ook juist wat me zo aanspreekt in het kunstenaarschap.”
Hoe kon hij het beste kritiek leveren, zonder dat het publiek zich meteen rot zou schrikken? De wereld van strips en cartoons boden een uitweg. Volgens Heri Dono is het voordeel van die kunstvorm dat je geweld en humor erin kan verenigen, of voor wie wil: cartoons als humoristisch geweld. In zijn werk hebben de groteske figuren menselijke emoties, en toch kan je ook zo duidelijk maken wat je vindt. Op zijn schilderijen zie je de dreigende slapstickfiguren, maar ondertussen kaartte hij de naïviteit aan van zijn landgenoten als het ging om politieke statements en mythen. Veel van zijn landgenoten namen bijvoorbeeld het verhaal dat Soeharto nooit een cent belastinggeld zou hebben gestolen voor waar aan. Hetzelfde gold voor de staatspropaganda die ontkende dat communistische activisten ten tijde van Soeharto werden opgepakt. Heri Dono verwerkte ze in cartooneske inkttekeningen van figuren met grote monden van waaruit kleine mannetjes elkaar toespreken. De veelzeggende titel luidt: Diplomaty in The Mouths (1997).
Harder is de kritiek die verwerkt is in het werk Execution (1995), waar drie poppen klaar staan om een executie uit te voeren of geëxecuteerd te worden. Ze staan erbij zoals de geëxecuteerden op het beroemde schilderij van Goya (De derde mei van 1808 in Madrid, over de executie van burgers na de Spaanse opstand). Hier staan de mannen in dezelfde houding, maar ze hebben ook de wapens in handen. „Het gaat over karma waarin de gevolgen van je daden uit het verleden altijd terugkeren. Tijdens het bewind van Soeharto werden veel mensen zonder reden gekidnapt en geëxecuteerd.” In feite even helder in hun kritiek, maar minder wrang zijn de Politieke clowns (1999). „Clowns hebben meningen zonder dat ze hun geweten raadplegen, daarin zit de overeenkomst.”
Rolstoelwieltjes als benen
In andere werken waarin hij het kolonialisme aankaart, zit ook een link naar het recentere verleden. Het „bruine kolonialisme van Soeharto” noemt Heri Dono dat. In de studio hebben paleiswachten rolstoelwieltjes als benen (The Palace Guards, 2014) en op een ander werk, Shock Therapy for Political Leaders (2004), worden politici bespot omdat ze zo slecht luisteren. Bij die installatie zitten politici in de vorm van wajangpoppen naast elkaar op stoelen. Onder hen hoor je de geluiden van gamalans, Indonesische gongs. Die geven soms een klank bij wijze van ‘schoktherapie’ aan de politici die wel bij elkaar zitten, maar niet naar elkaar luisteren. „De essentie van de gamelan is dat de klanken harmonie moeten overbrengen, maar de stem schopt dat idee soms in de war”, duidt Heri Dono.
Uiteraard gaat zijn kritiek leveren niet altijd goed. En nadat hij in 1986 bij een overzichtsexpositie van zijn werk in Oxford aanwezig was, waarbij ook een catalogus was gemaakt, werd hij opgepakt en enkele dagen vastgezet. De catalogus werd in Indonesië verboden en in beslag genomen.
Fundamentalisme
Sinds 2007 heeft Heri Dono deze studio, die afgelegen ligt van het centrum van Yogyakarta. De studio is groot en bestaat uit meerdere gebouwen aan elkaar, waardoor hij veel van zijn installaties, kartonnen wajangpoppen en documentatie kwijt kan. Een koopje indertijd, legt hij uit: „Iedereen hier in de buurt dacht dat er geesten in dit gebouw zaten, dus niemand wilde erin. Het kwam mij goed uit. Ik heb niet alleen veel ruimte, maar in mijn werk gaat het ook grotendeels om het geven van een ziel aan de werken. De reden dat in veel van mijn installaties geluid en beweging zit, houdt daarmee verband. Alles heeft een ziel, en alles is onderdeel van een groter geheel.” De buren denken ondertussen naast een vermogend man te leven: „Ik reis veel voor mijn tentoonstellingen en kom dan met geld terug.”
De dreiging van politieke censuur mag dan minder zijn geworden, de vrees voor opkomend islamitisch fundamentalisme is ervoor in de plaats gekomen, en daar hebben ook andere kunstenaars in Yogyakarta mee te maken. Het kunstenaarscollectief Taring Padi, dat nu aan de andere kant van de stad Yogyakarta een studio heeft, werd enige jaren geleden gedwongen hun studio te verlaten. In 2002 was een van de leden zelfs vermoord door een fundamentalist. Het werk zou te veel commentaar leveren op het verleden, en atheïstisch zijn.
Vergelijkbare kritiek gaat ook op voor het werk van Heri Dono. Ook hij maakt zich zorgen over de opkomende islamitische fundamentalisten, die niets moeten hebben van zijn installaties, zijn visie op de wereld en zijn engeltjes met koddige piemeltjes.
„De islamisering is een probleem waar je als kunstenaar steeds meer mee te maken krijgt. Maar ik blijf mijn kunst gewoon maken, hoe dan ook. Religie heeft kunst te respecteren. Mijn studio is mijn kerk.”